• prui·le·rig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen pruilerig pruileriger pruilerigst
verbogen pruilerige pruilerigere pruilerigste
partitief pruilerigs pruilerigers -

pruilerig [1]

  1. op een manier die (meestal met mond of lippen) uiting geeft aan boosheid, ontevredenheid en verdriet
    • Toen Wright en Keira in 2011 weer samenwerkten, deze keer voor voor een parfumcampage, kon hij echter geen genoeg krijgen van haar gepruil. "Weet je nog van die pruillip die ik verboden heb? Ik wil de lip graag terug en zo pruilerig mogelijk", zei Wright volgens Keira. [2] 
    • In Club Zeus keert de 27-jarige Sly na een jaar afwezigheid terug bij zijn ‘kleine broer’ Leonardo, wiens rolmodel hij is. Nog één keer maakt Sly contact met de klantenkring die hij een jaar geleden zo abrupt verliet en palmt de dames weer moeiteloos in met pruilerig gedoe, zielige verhalen of brutaliteit: wat zij maar willen horen. [3] 
91 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]