pruilen
- prui·len
pruilen [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
pruilen |
pruilde |
gepruild |
zwak -d | volledig |
- boos en ontevreden zijn zonder te zeggen waarom
- Ondertussen zat Jan Peumans nog steeds in een hoekje te pruilen, gekwetst door de miskenning van zijn komische talenten. [4]
- droevig zijn zonder geluid te maken
- Ze pruilt, barst uit in irrationele woede, of huilt geluidloos. [5]
- Baby Ella is wereldberoemd geworden. Niet omdat ze zo lief lacht, maar omdat ze zo lief huilt. Haar ouders Krissy en Matt maakten een filmpje waarin de kleine meid stikjaloers is. Iedere keer als haar ouders elkaar een zoen geven, begint haar lipje te pruilen en barst ze in huilen uit. [6]
- [2] lachen
- Het woord pruilen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pruilen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[7] |
- ↑ "pruilen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pruilen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard ZATERDAG 19 AUGUSTUS 2017
- ↑ de Volkskrant Floortje Smit 2 januari 2019 The Favourite is verschrikkelijk grappig en oneindig tragisch (vijf sterren)
- ↑ Tubantia 22-10-2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be