Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·duc·tief
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vruchtbaar, winstbrengend’ voor het eerst aangetroffen in 1862 [1]
  • afgeleid van productie met het achtervoegsel -ief [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen productief productiever productiefst
verbogen productieve productievere productiefste
partitief productiefs productievers -

Bijvoeglijk naamwoord

productief

  1. vruchten afwerpend, veel producerend
    • Hij was een van de productiefste schrijvers. 
Antoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen