pretmaker
- pret·ma·ker
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pretmaker | pretmakers |
verkleinwoord |
de pretmaker m
- iemand die veel plezier maakt
- ▸ Gravin Lydia Ivanovna was als zeer jong, geëxalteerd meisje uitgehuwelijkt aan een rijke, aanzienlijke, goedhartige en zeer lichtzinnige pretmaker.[3]
- ▸ 'De stage is uitstekend meegevallen. Het was belangrijk dat Boonen weer in een groepssfeer terechtkwam. Er waren geen journalisten of andere pottenkijkers in de buurt. En de sfeer was heel goed, maar dat kan ook niet anders met een pretmaker als Chavanel en een praatvaar als Van De Walle. Maar ook Boonen en Devolder verstonden elkaar best.'[4]
- iemand die zichzelf heel goed vindt
- [1] gangmaker, lolbroek, pleziermaker, feestnummer, bon vivant, fuifnummer, levensgenieter, lolbroek
- [2] bluffer, opschepper
- Het woord pretmaker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ pretmaker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Anna Karenina” (1877), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028276062
- ↑ Weblink bron jav“Boonen vandaag in Gullegem Koerse” (02/06/2009), De Standaard