• por·se·lein
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wit aardewerk’ voor het eerst aangetroffen in 1596 [1] [2] [3][4]
enkelvoud meervoud
naamwoord porselein
verkleinwoord porseleintje porseleintjes

het porseleino

  1. fijn, geglazuurd aardewerk
    • Die beeldjes van porselein zijn zeer waardevol. 
  2. voorwerpen van fijn, geglazuurd aardewerk
    • Het porselein van de overleden grootouders zal bij verkoop veel opbrengen. 
  3. (plantkunde) postelein [5]
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]