• plot·se·ling
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘onverhoeds’ voor het eerst aangetroffen in 1642 [1]
  • Afgeleid van plots met het achtervoegsel -ling met het invoegsel -e-
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen plotselingplotselingerplotselingst
verbogen plotselingeplotselingereplotselingste
partitief plotselingsplotselingers-

plotseling

  1. snel en onverwacht
    • De plotselinge voetganger werd bijna door de auto geraakt. 

plotseling

  1. snel en onverwacht
    • Plotseling werden we aangevallen door een groep jongeren. 
     De straat begon met een handjevol statige victoriaanse overlevenden, daarna een reeks edwardiaanse rijtjeshuizen, plotseling gevolgd door een log flatgebouw dat in de jaren vijftig was opgetrokken, met brede witte balkons, betonnen muren en een dwergklimop die iemand had geplant in een poging wat groen aan te brengen, maar die nauwelijks tot aan het raam op de eerste verdieping reikte.[2]
     Zo was de eenvoudige monnik uit Myra, die in de vierde eeuw plotseling in de geschiedenis kwam als de weldoener van alle mensen - en er korte tijd later weer uit verdween - nu in oost en west bekend.[3]
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]