• plicht·ge·trouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen plichtgetrouw plichtgetrouwer plichtgetrouwst
verbogen plichtgetrouwe plichtgetrouwere plichtgetrouwste
partitief plichtgetrouws plichtgetrouwers -

plichtgetrouw [1]

  1. op een nauwkeurige, precieze manier
  2. op een manier die overeenkomt met de opdrachten die iemand heeft gekregen
     Eind goed, al goed, zou je denken, maar regisseur Michael Bay heeft nog een surprise voor ons in petto. Alec Baldwin eist namelijk dat Ben en Josh Tokio gaan bombarderen, hoewel dat toch best een eind vliegen is. Plichtgetrouw stappen ze in hun bommenwerpers en maken een stel fabrieken met de grond gelijk. Daarna storten ze neer in China (Ben ondergaat dat inmiddels met een zekere routine) waarop Josh Ben uit handen van een Japanse patrouille weet te redden.[2]
     Maar aan wat dan, aan een land? Welk land? Waarschijnlijk denken ze allebei hetzelfde, dat de voorwerpen die ze hebben bekeken en waarover ze zich plichtgetrouw gebogen hebben om de teksten op de bordjes te lezen, helemaal niks met hen te maken hebben.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Stephan ter Borg
    “Ben Affleck: wonderkind dat naar de LOM-school moest” (28/02/2013), HP de Tijd
  3. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500