stipt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- stipt
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘nauwgezet’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1704 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | stipt | stipter | stiptst |
verbogen | stipte | stiptere | stiptste |
partitief | stipts | stipters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
stipt
- precies op tijd komend
- Het is vreemd dat hij er niet is, want hij is altijd zo stipt.
- nauwgezet.
- Stipte naleving hiervan is vereist.
Vertalingen
Bijwoord
stipt
- met grote precisie
- Deze aanwijzingen moeten stipt opgevolgd worden voor het beste resultaat.
- ▸ Op de dag dat de vergunningen verstrekt werden zat ik stipt om middernacht klaar met drie computers binnen handbereik om er zeker van te zijn een startbewijs te bemachtigen.[2]
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
stippen |
stipt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stippen
- Jij stipt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stippen
- Hij stipt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van stippen
- Stipt!
Gangbaarheid
- Het woord stipt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "stipt" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "stipt" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be