• plau·si·bel
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aannemelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1830 [1]
  • uit het Frans [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen plausibel plausibeler plausibelst
verbogen plausibele plausibelere plausibelste
partitief plausibels plausibelers -

plausibel [3]

  1. van iets dat het je instemming verdient en kan krijgen
    • Zoals het wetenschappers betaamt, rapporteren ze (in Nature Communications) dat hun reconstructie het gevolg is van een ‘plausibel’ scenario voor de evolutie van bloemen, maar dat je met dat scenario voorspellingen kunt doen die getest kunnen worden. Valt zo’n test negatief uit, dan weten ze meteen dat hun reconstructie in de prullenbak mag. [4] 
    • Diverse mensen melden zich in de eerste dagen na de vermissing met nieuws over Andrew. Hij zou op diverse plekken in Londen zijn gesignaleerd. De meest plausibele plek is een Pizzahut-restaurant dichtbij King's Cross. Maar de politie verzuimt daar extra onderzoek te doen, beweren zijn ouders achteraf. Inmiddels verstrijken de dagen, en volgt er geen enkel teken van leven. Zijn bankrekening blijft onbewogen en ook op internet is geen spoor van hem te vinden. [5] 
95 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]