planeren
- pla·ne·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zweven’ voor het eerst aangetroffen in 1929 [1]
- afgeleid van het Franse planer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
planeren |
planeerde |
geplaneerd |
zwak -d | volledig |
planeren
- (luchtvaart) vliegen zonder, of met afgezette motor
- (scheepvaart) snel varen met een boot waarbij de romp op het water glijdt
- Met een speedboot kun je gemakkelijk planeren.
- [1] glijvlucht
- [1] zweven
- [2] surfen
1. snel varen met een boot waarbij de romp op het water glijdt
- Het woord planeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "planeren" herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
54 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "planeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ planeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be