• pis·nij·dig
stellend
onverbogen pisnijdig
verbogen pisnijdige
partitief pisnijdigs

pisnijdig

  1. (pejoratief) heel erg boos
    • Soms heeft retoriek gevolgen. Wie mensen dagen, weken, maanden, jaren voorhoudt dat ze worden bedreigd, dat hun land hun is ontstolen, dat ze zijn verraden en in de luren gelegd, dat hun geboorterecht is ingepikt, dat hun probleem is dat ze te sloom zijn om te beseffen dat dit allemaal gebeurt, dat hun probleem is dat ze niet pisnijdig genoeg zijn, dan zal er op een bepaald moment, op een bepaalde plaats, bij iets of iemand iets knappen. En dan gebeurt er iets vreselijks. [2] 
    • Tot die laatste categorie behoorde luitenant D'Aulnay-Pradelle. Iedereen die het over hem had, liet de voornaam, het adellijk voorvoegsel, het Aulnay' en het verbindingsstreepje achterwege en zei gewoon `Pradelle, omdat bekend was dat hij daar pisnijdig om werd. [3] 
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]