knappen
- knap·pen
- In de betekenis van ‘een geluid (knap) maken, met een knap breken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1573 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
knappen |
knapte |
geknapt |
zwak -t | volledig |
knappen
- ergatief hoorbaar zijdelings bezwijken
- De stok was klem komen zitten en in tweeën geknapt.
- produceren van een knappend, spetterend geluid door een brandend vuur
- het haardvuur knapte gezellig.
- ▸ Op dat moment knapte het haardvuur, Lauritz rekte zich tevreden uit in zijn enorme fauteuil en deed zijn mond open om iets te zeggen.[2]
1. hoorbaar zijdelings bezwijken
de knappen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord knap
- Het woord knappen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knappen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "knappen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- knap·pen
knappen, g
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van knap