Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • cru·jir
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
crujir
crujía
crujido
volledig

Werkwoord

crujir

  1. onovergankelijk ritselen, ruisen (van zijde, papier en bladeren)
  2. kraken, knappen (van hout)
  3. knarsen (van tanden)