craquer
craquer
- (spreektaal) vallen, niet kunnen weerstaan
- «Qu'est-ce qui fait craquer les filles?»
- Waar vallen meisjes voor?
- «Génial, ce ben, je craque!»
- Te gek die broek, ik ben verkocht! [1]
- «Qu'est-ce qui fait craquer les filles?»
- (spreektaal) (dreigen te) mislukken, op instorten staan! [1]
- (spreektaal) flippen
- «Quand elle m’a largué j’ai craqué.»
- Toen ze me dumpte ging ik door het lint. [1]
- «Quand elle m’a largué j’ai craqué.»