craquer

  1. (spreektaal) vallen, niet kunnen weerstaan
    «Qu'est-ce qui fait craquer les filles?»
    Waar vallen meisjes voor?
    «Génial, ce ben, je craque
    Te gek die broek, ik ben verkocht! [1]
  2. (spreektaal) (dreigen te) mislukken, op instorten staan! [1]
  3. (spreektaal) flippen
    «Quand elle m’a largué j’ai craqué
    Toen ze me dumpte ging ik door het lint. [1]