• flip·pen
  • Van Engels flip. In de betekenis van ‘ongunstig reageren op drugs, uitgekeken zijn op’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1967 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
flippen
flipte
geflipt
zwak -t volledig

flippen

  1. onovergankelijk, (informeel) (plotseling) hevig tekeergaan, erg boos worden, uit zijn gewone doen zijn e.d. (evt. onder invloed van drugs); doordraaien [3]
    • Hij flipte ineens. 

de flippenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord flip
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]