• pik·zwart
stellend
onverbogen pikzwart
verbogen pikzwarte
partitief pikzwarts

pikzwart

  1. heel zwart, absoluut donker
    • Het was een maanloze, pikzwarte nacht. 
    • Bob had zijn haar geverfd, maar in plaats van donkerbruin was het pikzwart. 
    • Zijn zwarte gezicht met de dikke lippen joeg de omstanders schrik aan, en ze deinsden terug voor de pikzwarte ogen, waartegen het oogwit opvallend afstak. [1]
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]
  1. Thea Beckman en Jan Wesseling (1991). Het wonder van Frieswijck. Amsterdam: CPNB. ISBN 90-70066-92-0
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be