Nederlands

 
[1] piesen
Uitspraak
Woordafbreking
  • pie·sen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

piesen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
piesen
pieste
gepiest
zwak -t volledig
  1. het ledigen van de urineblaas
    • Chloë blaast en Bromsnor jubelt: we hebben een A'tje! Chloë vloekt. Ze heeft haar rijbewijs niet bij zich en moet de bak in, tenzij ik het ding ophaal in Nigtevecht, met een taxi dus. Chloë moet piesen en de Somalische begeleidt haar naar de struiken. Chloë hurkt en roept: 'Ga toch boeven vangen, piskijkers.' [3] 
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • naast de pot piesen
niet aan de beurt komen, geen kans krijgen
  • Het is er prima wonen - de Betondorper steekt zijn arm vooralsnog alleen omhoog om vanaf z'n balkon naar je te kunnen zwaaien - maar de huizen zijn er schaars, daarvoor moeten al die ouwe Betondorpers eerst doodgaan zodat hun woningen voor bizarre prijzen verkocht kunnen worden aan hen die elders in de stad naast de pot piesen - en daar zijn er zoals bekend veel van, héél veel. [4]
  • naast (buiten) de pot piesen
overspel plegen
  • Als we alleen op de Grote Van Dale zouden afgaan, zou de gepikeerde buurman dus inderdaad iets merkwaardigs zeggen, maar volgens andere woordenboeken is er niks raars aan de hand. Het Handwoordenboek Nederlands van Prisma vermeldt als eerste betekenis van naast of buiten de pot piesen ‘overspel plegen’; de tweede betekenis luidt echter ‘een kans missen’ – precies wat de gepikeerde buurman bedoelt. [5]
Vertalingen

Gangbaarheid

83 % van de Nederlanders;
32 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. piesen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Volkskrant ARTHUR VAN AMERONGEN 21 oktober 2013
  4. Volkskrant Eva Hoeke 1 juli 2017
  5. NRC Ewoud Sanders 22 oktober 2012
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be