• pe·te·kind
enkelvoud meervoud
naamwoord petekind petekinderen
verkleinwoord petekindje petekindjes

het petekindo

  1. een kind dat men ten doop gehouden heeft
    • Hij is een petekind. 
    • Oortman die de afgelopen jaren acht keer in Sri Lanka geweest en er een petekind heeft, kent het land en de katholieke gemeenschap heel goed. „Ik heb vanmorgen nog contact gehad met de katholieke familie van mijn petekind. Zij zijn niet direct getroffen, maar leven in grote angst. De aanslag, uitgerekend op het Paasfeest, kwam voor hen totaal onverwacht. Ik leef met deze mensen mee. Het zijn mijn vrienden.” [1] 
97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]