• pe·ren

de perenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord peer
     Je eet vaker appels dan peren - gemiddeld zo’n 20 tegen 4,5 kilo per jaar. En toch verbouwen we hier, in Nederland, meer peren.[3]
  • appels met peren vergelijken
    ten onrechte redeneren alsof de in dezelfde positie is als de ander
  • kut met peren
    (vulgair) klote (krachtterm)
  • met de gebakken peren zitten
    problemen hebben als gevolg van een vermijdbare fout
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
peren
peerde
gepeerd
zwak -d volledig

peren

  1. overgankelijk (voetbal) (informeel) met veel kracht trappen (van de bal)
     „We weten dat hij een goede trap heeft”, vertelde Pennings. „Maar vaak als Roycel een vrije trap nam, ging de bal met een boogje naar het doel. Wel richting de hoek, maar meestal kon de keeper de bal dan vrij gemakkelijk pakken. Romeo van Aerde (assistent-trainer) en ik hebben hem eens gezegd: ‘Peer hem nou eens loeihard naar de goal.’”[4]
      Na een der aanvallen van Ajax krijgen we een worsteling van Knappert met een der D.V.S.'ers, Knappert blijft echter meester van den bal en peert hem plotseling hard in 't net.[5]

hem of ′m peren

  1. ergatief (informeel) snel vertrekken
     Bernlef vertelt dat hij in dienst zat in 1956 en dat hij en een paar van zijn vrienden buitengewoon weinig zin hadden om hun levens te gaan geven voor het vrije westen. Ze knipten een gat in de afrastering van de legerplaats en maakten dat weer onzichtbaar, voor als het nodig mocht zijn: „Dan zouden wij ′m peren”.[6]
     We hebben één week ontzettend hard gewerkt en de andere twee weken een beetje gescharreld. Ik had daar helemaal geen behoefte om hem te peren en in te breken of te vernielen of zo. Dat heb ik niet meer. Hier ook niet.[7]
  2. ergatief (informeel) veel sterke drank drinken
     Ze lachten zóó, dat op dien zondagavond, toen Nico ook toevallig meteen jarig was, Rosalia een klein half bittertje met een koekje bij hen neerzette. „Dat mag wel niet,” zei ze, „maar Nico is maar ééns veertien, niewaar Constant ?”
    „De jonge mannen vermaan ik dat zij matig zijn en de oude mannen vermaan ik en de vrouwen desgelijks desgelijks maar bereid mij eenen herberg!” zei de scheerder en peerde hem dubbel, terwijl hij de zendbrieven van Paulus weer door mekander gooide.
    [8]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[9]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Annemarie Sterk
    “Nu kunnen we appels wél met peren vergelijken” (3 april 2014) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Mitchell Minnaard
    Zicht op de titel is nu wat vertroebeld in: Provinciale Zeeuwse Courant  , jrg. (20 april 2015), p. 65 (46) kol. 4/5
  5.   Weblink bron Ajax-D.V.S. 6-1. in: Het Sportblad  , jrg. nr. 7 (15 februari 1912), J.C. Schröder, Amsterdam, p. 15 kol. 2
  6.   Weblink bron De verlangens van een schrijver vertaald in beelden in: NRC Handelsblad, jrg. 24 nr. 195 (20 mei 1994), Nieuwe Rotterdamse Courant, Rotterdam, p. 27 kol. 3
  7.   Weblink bron
    Marcel Goedhart
    Spanning en sensatie: laatste thrill voor onze schatjes in: Trouw  , jrg. 43 nr. 12409 (13 maart 1985), Organisatie Trouw, Meppel, p. 13 kol. 3
  8.   Weblink bron
    Zoomers-Vermeer, J.P.
    “Het boek van Gijs, een jeugdgeschiedenis voor volwassenen” (1922), De Gulden Ster, Amsterdam, p. 255/256
  9.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • zn  peer zn  met de uitgang -en
  • ww afgeleid van  peer zn  "schelf met de vorm van een peer" met het achtervoegsel -en [1]

peren mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord peer
  1. (landbouw) korenschoven in schelven zetten die van onder breder zijn dan van boven