patio
- pa·tio
- Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘open terras’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1842 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | patio | patio's |
verkleinwoord | patiootje | patiootjes |
de patio m
- een al dan niet omheinde binnenplaats bij een huis of ander pand
- De patio is de speelplek waar je lekker buiten kan spelen, als het van de dokter mag.[2]
1. een al dan niet omheinde binnenplaats bij een huis of ander pand
- Het woord patio staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "patio" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "patio" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ elisabeth.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- pa·tio
enkelvoud | meervoud |
---|---|
patio | patios |
patio m
- [1] atrio
- patio in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española