terras
- ter·ras
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vlak zitje, horizontaal stuk grond’ voor het eerst aangetroffen in 1691 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | terras | terrassen |
verkleinwoord | terrasje | terrasjes |
het terras o
- (in de landbouw) een horizontaal gelegen vlakte, enerzijds begrensd door een duidelijk aflopend terrein en anderzijds door een duidelijk oplopend terrein
- (in de horeca), een plek van een horecagelegenheid waar klanten buiten kunnen zitten
- ▸ Buiten op het terras bestelde ik twee hamburgers en trok mijn eerste blikje open.[3]
- een met een horecaterras vergelijkbare plek in een tuin
- een plat dak waar men kan zitten, dakterras
- ▸ Het enige wat u moet weten, is dat de openslaande deuren naar het terras niet goed sluiten. In het geval dat er een stevige bries staat, zou ik u suggereren een stoel tegen de deuren aan te plaatsen.[4]
- (in de geologie) een vlak deel van een berg
een met een horecaterras vergelijkbare plek in een tuin
- Het woord terras staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "terras" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "terras" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ terras op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 17
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | terras | |
verkleinwoord | terrasjen |
terras
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | terras | |
verkleinwoord | terrasjen |
terras