passé
- pas·sé
stellend | |
---|---|
onverbogen | passé |
verbogen | - |
partitief | passés |
passé
- behorend tot het verleden en daarom nu niet meer van betekenis
- De gelijke behandeling van leerlingen is een schoolwet die al lang passé is. Ik heb er zojuist zes jaar atheneum op zitten en heb talloze voorbeelden waarom die behandeling niet werkt. [2]
- Het woord passé staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "passé" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ passé op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Balduk, C.Een klas waarin iedereen gelijk is, is zo passé (20 augustus 2014) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2018-01-29
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- voltooid deelwoord van passer ("voorbijgaan"), gevormd met de uitgang -é
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
passé | le passé | passés | les passés |
passé m
- tijd die voorbij is
- «Un souvenir du passé.»
- Een herinnering aan/uit het verleden.
- «Un souvenir du passé.»
- (grammatica) verleden tijd
- «Mettre un verbe dans le passé.»
- Een werkwoord in de verleden tijd zetten.
- «Mettre un verbe dans le passé.»
- [1] verleden
passé
- voltooid deelwoord (participe passé) van passer