participant
- Geluid: participant (hulp, bestand)
- par·ti·ci·pant
- Naamwoord van handeling van participeren met het achtervoegsel -ant[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | participant | participanten |
verkleinwoord | - | - |
de participant m
- iemand die deelneemt aan een activiteit
1. iemand die deelneemt aan een activiteit
- Het woord participant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "participant" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- par·tic·i·pant
- Afkomstig van het Latijnse woord participans, het onvoltooid deelwoord van het Latijnse werkwoord participare
- Engels zelfstandig naamwoord met het achtervoegsel -ant
enkelvoud | meervoud |
---|---|
participant | participants |
participant
- deelnemer, participant
- «A woman died after she was run over by a bus carrying participants of a festival, authorities said.»
- Een vrouw overleed nadat ze werd overreden door een bus met deelnemers van een festival, aldus autoriteiten.
- «A woman died after she was run over by a bus carrying participants of a festival, authorities said.»
- (VK) non-participant
- (VS) nonparticipant
- Naamwoord van handeling van participer, suffix met het achtervoegsel -ant.
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
participant | le participant | participants | les participants |
participant m
participant
- tegenwoordig deelwoord (participe présent) van participer