• par·daf

pardaf

  1.  paf tw ,  pats tw ,  poef tw , vaak gebruikt om te aan te geven dat iets opeens, met enige kracht gebeurt
    • (…) op een avond zat ik te lezen en plotseling, pardaf, een bliksemschicht samen met een heel harde donderslag, en daarna niets meer. [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord pardaf pardaffen
verkleinwoord - -

de pardafm

  1. geluid van een doffe klap of knal
    • Eén twéé! zei Ivo... en we trokken. De molen helde, draaide halvelinge rond, klaaide... en met ne pardaf en 'n gekraak van de andere wereld, lag hij juiste waar we hem hebben wilden. [5]
  2. doffe knal of klap
    • Als waanzinnig sprong Ward toe, recht naar den gendarm die, vóór de brigadier het had kunnen beletten, gerekt en gestrekt in 't gras lag. Een zware pardaf en de kevie viel, met kromgekraakte wijmen, en half-ingeduwd van 't machtige geweld, op den grond en de groote, schoone, dikke gendarm lag er nevens, half bewusteloos. [6]
  3. (figuurlijk) (straattaal) goedkope vervanging voor echte koffie
4 % van de Nederlanders;
36 % van de Vlamingen.[7]