pardaffen
- par·daf·fen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
pardaffen |
pardafte |
gepardraft |
zwak -t | volledig |
pardaffen
- onovergankelijk het geluid van een doffe klap of knal maken
- overgankelijk slaan of gooien met een hoorbare klap
- Daerentusschen den dag begon te schemelen; eenen zeyde het is zeker Botros, zal hem wel doen roeren, namen dan groote steenen om op my te pardaffen, dit merkende , heb gesproken en gezeyt: Botros is hier (…) [3]
de pardaffen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord pardaf
- Het woord 'pardaffen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.