• par·daf·fen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pardaffen
pardafte
gepardraft
zwak -t volledig

pardaffen

  1. onovergankelijk het geluid van een doffe klap of knal maken
  2. overgankelijk slaan of gooien met een hoorbare klap
    • Daerentusschen den dag begon te schemelen; eenen zeyde het is zeker Botros, zal hem wel doen roeren, namen dan groote steenen om op my te pardaffen, dit merkende , heb gesproken en gezeyt: Botros is hier (…) [3]

de pardaffenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord pardaf