• over·gangs·tijd
enkelvoud meervoud
naamwoord overgangstijd overgangstijden
verkleinwoord

de overgangstijdm

  1. periode waarin men overgaat van de ene naar een andere situatie; periode met veel veranderingen
     Overgangstijd hypotheek tot 1 april: Mensen die hun aflossingsvrije hypotheek willen omzetten in een spaar- of beleggingshypotheek, kunnen dat nog tot 1 april doen. Dat heeft minister Blok bekendgemaakt.[1]
     Op tafel ligt nog de vraag of de importheffingen per direct worden opgeheven of dat er een overgangstijd komt, als een stok achter de deur om te zien of China wel aan zijn verplichtingen voldoet.[2]
  2. (biologie) periode dat een vrouw steeds minder menstruaties krijgt totdat ze in het geheel niet meer menstrueert
  1.   Weblink bron “Overgangstijd hypotheek tot 1 april” (07-12-2012), NOS
  2.   Weblink bron “'Einde handelsoorlog tussen VS en China nabij'” (04-03-2019), NOS