• tus·sen·pe·ri·o·de
enkelvoud meervoud
naamwoord tussenperiode tussenperioden
tussenperiodes
verkleinwoord

de tussenperiodev

  1. periode waarin men overgaat van de ene naar een andere situatie; periode met veel veranderingen
     Zij begon haar onmiddellijk uit te leggen dat zij haar intrek bij Anna genomen had, omdat zij altijd meer van haar had gehouden dan haar zuster Katerina Pavlovna die Anna toch had opgevoed, en dat zij, nu allen Anna de rug toekeerden, het als haar plicht beschouwde haar in deze zo moeilijke tussenperiode bij te staan.[2]
     Voor de tussenperiode heeft Bruins nu dus afspraken gemaakt met de fabrikant. De vergoeding door Biogen gaat met terugwerkende kracht in, op 1 januari. Als het Zorginstituut uiteindelijk met een positieve uitspraak over opname van Fampyra in het basispakket komt, zal de fabrikant de patiënten met terugwerkende kracht ook de resterende kosten vergoeden, weer met uitzondering van btw en aflevering.[3]