outletten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van outletten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		outletten			te outletten
	toekomend		zullen outletten			te zullen outletten
voltooid	tegenwoordig		geoutlet			te geoutlet
	toekomend		geoutlet zullen			geoutlet te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	outlettend		geoutlet			ev. outlet	mv. verouderd outlet	outlette
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	outlet	outlet	outlet	outlet	outlet	outletten	outletten	outletten
verleden (o.v.t.)	outlette	outlette	outlette	outlette	outlette	outletten	outletten	outletten
toekomend (o.t.t.t.)	zal outletten	zult/zal outletten	zult/zal outletten	zult outletten	zal outletten	zullen outletten	zullen outletten	zullen outletten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou outletten	zou outletten	zou(dt) outletten	zoudt outletten	zou outletten	zouden outletten	zouden outletten	zouden outletten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij