opsteller
- op·stel·ler
- Naamwoord van handeling van opstellen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opsteller | opstellers |
verkleinwoord |
de opsteller m
- schrijver of ontwerper van een plan of geschrift
- Volgens de opstellers van de brief moet de universiteit extremistische organisaties als Revolutionaire Eenheid van de campus weren. „Wij, Joodse studenten en oud-studenten, verzoeken het bestuur van de VU om radicale clubs met racistische en antisemitische tendensen en hun evenementen niet langer te gedogen.”[2]
- Door de opkomst van de e-bike nemen steeds meer mensen de fiets voor langere afstanden van stad naar stad, vooral voor hun werk. Maar het nieuwe netwerk maakt het ook makkelijker om van de stad naar het vrije landschap te fietsen, zeggen de opstellers van het plan.[3]
- Het woord opsteller staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opsteller" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf WIERD DUK 05 mrt. 2018 Joodse studenten VU zijn het zat
- ↑ de Telegraaf 07 feb. 2018 Amsterdam geeft 30 miljoen euro uit aan 'metropolitane fietsroutes'
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be