opeenstapelen
- op·een·sta·pe·len
- samenstelling van opeen bw en stapelen ww
opeenstapelen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opeenstapelen |
stapelde opeen |
opeengestapeld |
zwak -d | volledig |
- op elkaar leggen of zetten zodat een grotere stapel ontstaat
- Laten we de borden eerst opeenstapelen voordat ze worden afgeruimd.
- (figuurlijk) wederkerend meerdere problemen die samen een steeds groter probleem vormen
- De financiële problemen van dit bedrijf stapelen zich steeds verder opeen.
- Het woord opeenstapelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.