accumuleren
- Geluid: accumuleren (hulp, bestand)
- ac·cu·mu·le·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘opeenhopen’ voor het eerst aangetroffen in 1524 [1]
- Van het Engelse accumulate of het Franse accumuler, van het Latijnse 'accumulare' met het achtervoegsel -eren [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
accumuleren |
accumuleerde |
geaccumuleerd |
zwak -d | volledig |
accumuleren
- overgankelijk opstapelen, verzamelen, opeenhopen, ophopen.
- In deze periode accumuleerde de economie veel meer kapitaal dan daarvoor.
- ergatief zich ophopen
- Daar accumuleerde weer meer sneeuw en ijs in, waardoor het proces versterkt werd.
1.
- Het woord accumuleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "accumuleren" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "accumuleren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ accumuleren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be