opdoffen
- op·dof·fen
- In de betekenis van ‘oppoetsen’ voor het eerst aangetroffen in 1802 [1]
- samenstelling van op bw en doffen ww
opdoffen [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opdoffen |
dofte op |
opgedoft |
zwak -t | volledig |
- overgankelijk zeer veel aandacht aan het uiterlijk besteden voor een feestelijke aangelegenheid
- Doe nondeju je stinkende best! Je outfit vertelt wie je bent, wat je belangrijk vindt, dat je de codes begrepen hebt. Het is een compliment aan de gastheer als je je uitslooft. Een vorm van beschaving en verfijning, niet van oppervlakkigheid. Ik zou willen pleiten voor uitpakken en opdoffen op z'n Italiaans (oog voor details en accessoires) met een subtiel-sensuele Franse slag, want die verdraaide Parisiennes worden niet voor niets tot vervelens toe aangehaald als stijlvoorbeeld. [3]
- proberen zo aantrekkelijk mogelijk te zijn
- Elke sector moet zich opdoffen om aantrekkelijk te zijn voor jonge werkgevers [4]
1. zeer veel aandacht aan het uiterlijk besteden voor een feestelijke aangelegenheid
- Het woord opdoffen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opdoffen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "opdoffen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Volkskrant CÉCILE NARINX EN ARNO KANTELBERG 21 november 2013
- ↑ de Standaard WOENSDAG 31 MEI 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be