ooft
- ooft
- voor het eerst aangetroffen in het jaar 901.[1]
- erfwoord: Middelnederlands ooft, ōvet, uit Oudnederlands ōvit, ontwikkeld uit West-Germaans *uba-ētaz ‘boomvrucht’, oorspronkelijk ‘toespijs’; zie verder op en eten.[2] Evenals Nederduits Aaft, Ooft, Duits Obst, Fries oefte ‘iets (te eten) van zijn gading; iets lekkers’ en Oudengels ofet(t).
- | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | ooft | ooften |
verkleinwoord | ooftje | ooftjes |
het ooft o
- (verouderd) fruit, boomvrucht
- (verouderd) fruit in het algemeen
- (gewestelijk) gedroogde appels, in het bijzonder om vla mee te maken
- Het woord ooft staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ooft" herkend door:
36 % | van de Nederlanders; |
23 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ooft" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ooft op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “Mei” (1889)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | ooft | - |
genitief | oofts | - |
datief | oofte | - |
accusatief | ooft | - |
- ooft; vrucht, fruit, fruitboom