• ont·zind
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ontzind ontzinder ontzindst
verbogen ontzinde ontzindere ontzindste
partitief ontzinds ontzinders -

ontzind [1]

  1. van het verstand beroofd
     Na een scheiding bewoont Rob Spithorst nu al vijftien jaar zijn 32 vierkante meter in de Joannes Reddingiusstraat
    ('Grimmig waait de wond, ontzind
    schudt het kreunend loof der bomen')
    in de Dichtersbuurt.
    [2]
     ‘Wil, wereld, mij ontzien mijn Musa, blind.
    Zij droomt voorwoordelijk in gedachtekrocht
    waar woord om woord mijn oordeel haar bevocht
    die onbetwijfelbaar is maar ontzind.
    Hoe luid en onwelluidend uw geluid!
    Onhoorbaar, ongezien haar spraak van puur
    cerebrum in formules van azuur,
    die het metrum van het bloed der mieren duldt.’
    [3]
42 % van de Nederlanders;
39 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Door Marcel van Lieshout
    “Junks komen Dichtersbuurt niet meer in” (23 februari 2011), de Volkskrant
  3.   Weblink bron
    Christine D’haen
    “Paul Demets en Margot Vanderstraeten staan stil bij de dood van Christine D’haen(1923-2009)Ode aan een buitengewone dichteres” (9 september 2009), De Morgen
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be