• ont·vreem·ding
enkelvoud meervoud
naamwoord ontvreemding ontvreemdingen
verkleinwoord

de ontvreemdingv

  1. het plegen van een diefstal
     Tegenover Mirjam: ik heb een zoon bij je verwekt, en die is er nu niet meer, ik heb zijn ontvreemding niet kunnen voorkomen.[1]
     Bij de RCN hadden de ICT-systemen en ook de verbindingen met netwerken van andere rijksdiensten zoveel kwetsbaarheden, 'dat het risico van inbraak en ontvreemding en manipulatie van informatie aanwezig was'.[2]
  1. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  2.   Weblink bron “Rekenkamer: Ernstige gebreken bij ICT-beveiliging overheid” (16-05-2018), Tubantia