ontschuldigen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontschuldigen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontschuldigen | te ontschuldigen | ||||||
toekomend | zullen ontschuldigen | te zullen ontschuldigen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | ontschuldigd | te ontschuldigd | ||||||
toekomend | ontschuldigd zullen | ontschuldigd te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
ontschuldigend | ontschuldigd | ev. ontschuldig |
mv. verouderd ontschuldigt |
ontschuldige | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontschuldig | ontschuldigt | ontschuldigt | ontschuldigt | ontschuldigt | ontschuldigen | ontschuldigen | ontschuldigen | |
verleden (o.v.t.) | ontschuldigde | ontschuldigde | ontschuldigde | ontschuldigde | ontschuldigde | ontschuldigden | ontschuldigden | ontschuldigden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontschuldigen | zult/zal ontschuldigen | zult/zal ontschuldigen | zult ontschuldigen | zal ontschuldigen | zullen ontschuldigen | zullen ontschuldigen | zullen ontschuldigen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontschuldigen | zou ontschuldigen | zou(dt) ontschuldigen | zoudt ontschuldigen | zou ontschuldigen | zouden ontschuldigen | zouden ontschuldigen | zouden ontschuldigen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |