ontbijten
- ont·bij·ten
- In de betekenis van ‘ochtendmaal eten’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Afgeleid van bijten met het voorvoegsel ont-.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontbijten |
ontbeet |
ontbeten |
klasse 1 | volledig |
ontbijten
- inergatief de eerste maaltijd van de dag nuttigen
- ▸ Ik was aan het ontbijten aan een picknicktafel toen er een man genaamd Josh bij me kwam zitten.[2]
- ochtendmalen, morgenmalen
- (verouderd) vroegkosten, vroegmalen, vroegschaffen, vroegsoppen, vroegstukken
1. de eerste maaltijd van de dag nuttigen
de ontbijten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord ontbijt
- Het woord ontbijten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ontbijten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "ontbijten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be