Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vroeg·ma·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vroegmalen
vroegmaalde
gevroegmaald
zwak -d volledig

Werkwoord

vroegmalen

  1. inergatief (verouderd) de eerste maaltijd van de dag nuttigen
    • Even later, als wij achter een kom koffie en keihard brood te vroegmalen zitten, komt pater vicarius, met duidelijk een vleug opwinding nog op zijn gelaat, ons begroeten. [1]
    • Nauwelijks hadden wij gevroegmaald of Pambo stond gereed om ons den weg te toogen [sic!].[2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Schreurs, J.
    Pelgrimstocht door Franciscaans Italië. (1954) Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht / Antwerpen
    ; p. 62; geraadpleegd 2018-09-08
  2. blz 59 Rond den Heerd: een leer- en leesbald voor alle lieden, Vol. 1 1866