• on·juist·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord onjuistheid onjuistheden
verkleinwoord

de onjuistheidv

  1. iets dat niet op waarheid berust
     Hij vindt het onbegrijpelijk dat de rechters zich niet uitspreken over de onjuistheden die volgens de school in het rapport staan.[2]
     'De berichten over mijn functioneren kwamen naar buiten kort voordat er een grote reorganisatie zou worden aangekondigd. Dat is een ingrijpende gebeurtenis. Ik sluit niet uit dat er een verband is. De grofheid, de onjuistheid en timing van de berichtgeving zijn opvallend', reageerde ze.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Tjerk Gaulthérie van Weezel en Rik Kuiper
    “Gerechtshof brandt vingers niet aan inspectierapport over Haga Lyceum” (24 december 2019), de Volkskrant
  3.   Weblink bron “'COA spendeerde miljoenen aan tijdelijke managers'” (06-11-2011), Tubantia