Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • feil
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘fout’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1573 [1]

Werkwoord

vervoeging van
feilen

feil

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van feilen
    • Ik feil. 
  2. gebiedende wijs van feilen
    • Feil! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van feilen
    • Feil je? 
Anagrammen

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen