• on·ge·wijd
stellend
onverbogen ongewijd
verbogen ongewijde
partitief ongewijds

ongewijd [1]

  1. (religie) niet door een geestelijke heilig gemaakt (met name over de grond van een begraafplaats waar ongedoopte mensen werden begraven)
    • Waarom de baby bij de bisschop is begraven, is niet duidelijk. Een DNA-test moet uitmaken of de baby verwant is met de bisschop. Maar de onderzoekers vermoeden dat het om een buitenechtelijk kind ging dat anders op ongewijde grond zou begraven zijn.[2] 
    • Op 1 mei trokken de Maastrichtse PvdA’ers vanuit de binnenstad via de volkswijk Blauw Dorp naar de begraafplaats aan de Tongerseweg, waar de „duivelse” SDAP’ers van het eerste uur in ongewijde grond rusten.[3] 
    • Die ruzies zijn ontstaan door het nieuwe streven naar zuiverheid van de katholieke kerk, die toen ineens niet meer wilde dat priesters vrouwen hadden en dat bisschoppen benoemd werden door de keizer of andere ongewijde types. Dat streven naar zuiverheid ontstond volgens Holland omdat monniken en priesters, maar ook veel gelovige edellieden, orde op zaken wilden stellen in de aanloop van het spoedige Einde der Tijden.[4] 
96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]