• on·ge·tem·perd
stellend
onverbogen ongetemperd
verbogen ongetemperde
partitief ongetemperds

ongetemperd [1]

  1. zonder enige terughoudendheid
     Bij anderen was zo'n ongetemperd geluksgevoel, dat de wereld radicaal anders kleurde, vaak het resultaat van verliefdheid - verliefdheid op één bepaalde persoon, plotseling bij jezelf ontdekt.[2]
     Maar in deze hoofdstukken zijn ook duidelijke omissies. Zo wordt niet ingegaan op de invloed die de Gereformeerde Kerken hebben gehad op de samenleving. Dat de afgescheidenen geen gemeenschap wilden hebben met het modernisme in de hervormde kerk wordt verklaard uit hun „ongetemperde verkiezingsleer”, waardoor ze hun eigen gemeente als de ware en de hervormde als de valse kerk zien.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron
    W. B. Kranendonk
    “Een tweede Gouden Eeuw voor Nederland” (12 december 2001), Reformatorisch Dagblad