ongebreideld
- on·ge·brei·deld
- afleiding van gebreideld met het voorvoegsel on- [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ongebreideld | ongebreidelder | ongebreideldst |
verbogen | ongebreidelde | ongebreideldere | ongebreideldste |
partitief | ongebreidelds | ongebreidelders | - |
ongebreideld
- zonder remmingen, beperkingen of grenzen
- Marije Langelaar is een dichter met een ongebreidelde scheppingsdrift. Het moet rinkelen, het moet vonken, schitteren, glinsteren, glanzen in haar wereld. Ze wil alles wat haar omringt tot brandstof van haar verzen maken. Vitalisme is troef. [2]
- Aan de horizon doemt een nieuw dossier op dat minstens zoveel tongen zal in beweging zal brengen. De huidige afspraken over de groei van Schiphol gelden tot en met 2020, daarna mogen er dus meer vliegbewegingen komen dan het huidige plafond van 500.000. Tenminste, dat is wel waar Nijhuis op aast. ,,Ik hoop dat verdere groei mogelijk is. Goede verbindingen zijn belangrijk voor een klein land als Nederland. Er is een noodzaak om door te groeien. Niet ongebreideld, maar beheerst.” [3]
1. zonder remmingen, beperkingen of grenzen
- Het woord ongebreideld staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ongebreideld" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ ongebreideld op website: Etymologiebank.nl
- ↑ de Standaard VRIJDAG 8 SEPTEMBER 2017
- ↑ Tubantia Sander van Mersbergen 27-06-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be