• on·ge·luks·vo·gel
enkelvoud meervoud
naamwoord ongeluksvogel ongeluksvogels
verkleinwoord ongeluksvogeltje ongeluksvogeltjes

de ongeluksvogelm [1]

  1. (figuurlijk) iemand die veel pech heeft
    • Engeland had de match met 2-3 verloren, nadat ze tot 2-0 waren uitgelopen. Bonetti was slechts bij een van de drie Duitse doelpunten in de fout gegaan. Die ene blunder zou hem zijn hele carrière achtervolgen. David James is een andere ongeluksvogel. Zijn bijnaam? Calamity James . Tijdens Euro 2004 in Portugal zei de Zwitserse rechtsback Bernt Haas dat Engeland geen zwakke schakels had. Op James na dan, glimlachte hij. De fans van Manchester United maakten zich vrolijk over de toenmalige keeper van Liverpool. David James, superstar, drops more balls than Grobbelaar , zongen ze. De bijnaam van die oud-keeper van Liverpool? Grabbelaar. [2] 
    • Koninginnedag wordt al een paar jaar niet meer gevierd, maar niet alle toeristen in Amsterdam weten dat. Elk jaar op 30 april zijn er toeristen die in het oranje opduiken. Voor hen is er komende zaterdag een feest in de hoofdstad. De ongeluksvogels die hun vakantie hadden afgestemd op Koninginnedag kunnen naar een volledig oranje boot met confetti op het Stationsplein. Voor Amsterdammers is geen plek, meldt Het Parool. [3] 
  2. (verouderd) een vogel wiens aanwezigheid iets vervelends voorspelt
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 13 APRIL 2013
  3. Tubantia 10-01-2017