omzadelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van omzadelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		omzadelen			om te zadelen
	toekomend		zullen omzadelen om zullen zadelen			te zullen omzadelen om te zullen zadelen
voltooid	tegenwoordig		hebben omgezadeld			te hebben omgezadeld
	toekomend		omgezadeld zullen hebben			omgezadeld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	omzadelend		omgezadeld			ev. zadel om	mv. verouderd zadelt om	zadele om (bijzin) omzadele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	zadel om	zadelt om	zadelt om	zadelt om	zadelt om	zadelen om	zadelen om	zadelen om
verleden (o.v.t.)	zadelde om	zadelde om	zadelde om	zadelde om	zadelde om	zadelden om	zadelden om	zadelden om
toekomend (o.t.t.t.)	zal omzadelen	zult/zal omzadelen	zult/zal omzadelen	zult omzadelen	zal omzadelen	zullen omzadelen	zullen omzadelen	zullen omzadelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou omzadelen	zou omzadelen	zou(dt) omzadelen	zoudt omzadelen	zou omzadelen	zouden omzadelen	zouden omzadelen	zouden omzadelen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	omzadel	omzadelt	omzadelt	omzadelt	omzadelt	omzadelen	omzadelen	omzadelen
verleden (o.v.t.)	omzadelde	omzadelde	omzadelde	omzadelde	omzadelde	omzadelden	omzadelden	omzadelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal omzadelen om zal zadelen	zult/zal omzadelen om zult/zal zadelen	zult/zal omzadelen om zult/zal zadelen	zult omzadelen om zult zadelen	zal omzadelen om zal zadelen	zullen omzadelen om zullen zadelen	zullen omzadelen om zullen zadelen	zullen omzadelen om zullen zadelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou omzadelen om zou zadelen	zou omzadelen om zou zadelen	zou(dt) omzadelen om zou(dt) zadelen	zoudt omzadelen om zoudt zadelen	zou omzadelen om zou zadelen	zouden omzadelen om zouden zadelen	zouden omzadelen om zouden zadelen	zouden omzadelen om zouden zadelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb omgezadeld	hebt omgezadeld	hebt/heeft omgezadeld	hebt omgezadeld	heeft omgezadeld	hebben omgezadeld	hebben omgezadeld	hebben omgezadeld
verleden (v.v.t.)	had omgezadeld	had omgezadeld	had omgezadeld	hadt omgezadeld	had omgezadeld	hadden omgezadeld	hadden omgezadeld	hadden omgezadeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal omgezadeld hebben	zal/zult omgezadeld hebben	zult/zal omgezadeld hebben	zult omgezadeld hebben	zal omgezadeld hebben	zullen omgezadeld hebben	zullen omgezadeld hebben	zullen omgezadeld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou omgezadeld hebben	zou omgezadeld hebben	zou/zoudt omgezadeld hebben	zoudt omgezadeld hebben	zou omgezadeld hebben	zouden omgezadeld hebben	zouden omgezadeld hebben	zouden omgezadeld hebben