• om·lo·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omlopen
liep om
omgelopen
klasse 7 volledig
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omlopen
omliep
omlopen
klasse 7 volledig

omlopen [1]

  1. onovergankelijk via een omweg lopen
     Ik had 100 kilometer over de weg kunnen omlopen, maar dan zou ik door een gevaarlijke drugsbuurt lopen en daar had ik geen trek in.[2]
  2. onovergankelijk de hele kring om een middelpunt doorlopen
  3. overgankelijk omverlopen
  4. overgankelijk Met stromend water als subject, en een ruimte (land, streek, stad enz.) als object. Ze lopend omgeven, er om heen lopen. (zeer ongebruikelijk) [3]
    • De Allerhoogste Heer zei: 'Neem dit paard Mijn zoon, het is het offerdier van uw grootvader, maar uw voorvaderen die tot as verbrandden, kunnen door niets anders worden gered dan door Gangeswater.'
      Na Hem te hebben omlopen en zich tot Zijn voldoening voor hem te hebben verbogen, bracht hij het paard terug naar Sagara en werd met het dier de ceremonie afgerond. [4]
       

de omlopenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord omloop
  • vervoeging van omlopen: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
vervoeging van: omlopen…
geen verbogen vorm

omlopen

  1. voltooid deelwoord van omlopen
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. srimadbhagavatam.org
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be