omdwalen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van omdwalen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omdwalen | om te dwalen | ||||||
toekomend | zullen omdwalen om zullen dwalen |
te zullen omdwalen om te zullen dwalen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omgedwaald | te hebben omgedwaald | ||||||
toekomend | omgedwaald zullen hebben | omgedwaald te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
omdwalend | omgedwaald | ev. dwaal om |
mv. verouderd dwaalt om |
dwale om (bijzin) omdwale | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | dwaal om | dwaalt om | dwaalt om | dwaalt om | dwaalt om | dwalen om | dwalen om | dwalen om | |
verleden (o.v.t.) | dwaalde om | dwaalde om | dwaalde om | dwaalde om | dwaalde om | dwaalden om | dwaalden om | dwaalden om | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal omdwalen | zult/zal omdwalen | zult/zal omdwalen | zult omdwalen | zal omdwalen | zullen omdwalen | zullen omdwalen | zullen omdwalen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omdwalen | zou omdwalen | zou(dt) omdwalen | zoudt omdwalen | zou omdwalen | zouden omdwalen | zouden omdwalen | zouden omdwalen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | omdwaal | omdwaalt | omdwaalt | omdwaalt | omdwaalt | omdwalen | omdwalen | omdwalen | |
verleden (o.v.t.) | omdwaalde | omdwaalde | omdwaalde | omdwaalde | omdwaalde | omdwaalden | omdwaalden | omdwaalden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal omdwalen om zal dwalen |
zult/zal omdwalen om zult/zal dwalen |
zult/zal omdwalen om zult/zal dwalen |
zult omdwalen om zult dwalen |
zal omdwalen om zal dwalen |
zullen omdwalen om zullen dwalen |
zullen omdwalen om zullen dwalen |
zullen omdwalen om zullen dwalen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omdwalen om zou dwalen |
zou omdwalen om zou dwalen |
zou(dt) omdwalen om zou(dt) dwalen |
zoudt omdwalen om zoudt dwalen |
zou omdwalen om zou dwalen |
zouden omdwalen om zouden dwalen |
zouden omdwalen om zouden dwalen |
zouden omdwalen om zouden dwalen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omgedwaald | hebt omgedwaald | hebt/heeft omgedwaald | hebt omgedwaald | heeft omgedwaald | hebben omgedwaald | hebben omgedwaald | hebben omgedwaald | |
verleden (v.v.t.) | had omgedwaald | had omgedwaald | had omgedwaald | hadt omgedwaald | had omgedwaald | hadden omgedwaald | hadden omgedwaald | hadden omgedwaald | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgedwaald hebben | zal/zult omgedwaald hebben | zult/zal omgedwaald hebben | zult omgedwaald hebben | zal omgedwaald hebben | zullen omgedwaald hebben | zullen omgedwaald hebben | zullen omgedwaald hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgedwaald hebben | zou omgedwaald hebben | zou/zoudt omgedwaald hebben | zoudt omgedwaald hebben | zou omgedwaald hebben | zouden omgedwaald hebben | zouden omgedwaald hebben | zouden omgedwaald hebben |