octopus

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oc·to·pus
Woordherkomst en -opbouw
  • van Latijn octopus, in de betekenis van ‘inktvis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1881 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord octopus octopussen
verkleinwoord octopusje octopusjes

Zelfstandig naamwoord

octopus m

  1. (koppotigen) achtarmige inktvis, behorend tot de orde Octopoda   en in het bijzonder het geslacht Octopus  
    • Paul de octopus is bij de één beroemd en bij de ander berucht om zijn voetbalvoorspellingen. 
  2. een extra ademhalingsautomaat voor duikers, onderdeel van de duikuitrusting
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

octopus

  1. (koppotigen) octopus, inktvis


Noors

Zelfstandig naamwoord

octopus

  1. (koppotigen), octopus, inktvis