neonataal
- neo·na·taal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | neonataal | neonatalen |
verkleinwoord | neonataaltje | neonataaltjes |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
de neonataal m
- pasgeboren kind, neonaat, pasgeborene
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | neonataal | neonataler | neonataalst |
verbogen | neonatale | neonatalere | neonataalste |
partitief | neonataals | neonatalers | - |
neonataal
- (medisch) met betrekking tot de eerste weken na de geboorte
- Het woord neonataal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "neonataal" herkend door:
69 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be