• neo·naat
  • afgeleid van het Latijnse nātus ("geboren"), van nāscī ("geboren worden") met het voorvoegsel neo- met het achtervoegsel -aat
enkelvoud meervoud
naamwoord neonaat neonaten
verkleinwoord neonaatje neonaatjes

de neonaatv / m

  1. pasgeborene
    • neonaat, kun je niet vijf minuten je waffel houden?